Regels voor Amsterdamse ijssalons bestaan niet

Op 3 december 2015 verscheen in verschillende Amsterdamse media (onder meer Het Parool, ‘Laatste kans voor Amsterdamse ijssalons’ en AT5, ‘IJswinkels in centrum krijgen laatste kans’) het bericht dat de ongeveer 70 in de Amsterdamse binnenstad aanwezige ijssalons binnen vier weken aan de regels moeten voldoen. Als zij dat niet doen zal handhavend worden opgetreden. Wat die regels zijn is echter niet duidelijk. In juridische zin kan zelfs gezegd worden dat de regels waar over wordt gesproken niet bestaan. Het gevolg? Een onoverzichtelijke situatie in strijd met de rechtszekerheid. Rube & Wijnveld Advocaten geeft graag uitleg.

Achtergrond

De discussie over ijssalons komt niet uit de lucht vallen. In 2009 werden ijswinkels in de binnenstad van Amsterdam, waarvan er net eentje in de Jordaan was geopend, geconfronteerd met de eis van het stadsdeel Centrum dat zij op grond van de geldende regels een exploitatievergunning horecabedrijf nodig hadden om ijs te mogen verkopen. Aangezien zij die niet in bezit hadden, dreigde sluiting.

Nadat de buurt in actie was gekomen heeft er uiteindelijk een gesprek plaatsgevonden met de stadsdeelvoorzitter. De uitkomst van dit gesprek was dat de geldende regels zodanig aan zouden worden gepast, dat de ijswinkels als winkel in plaats van horecagelegenheid werden beschouwd.

Door deze wijziging is sindsdien voor de exploitatie van ijswinkels geen exploitatievergunning meer vereist. Dat is echter pas aan de orde indien de betreffende ijswinkel aan alle specifiek voor ijswinkels geformuleerde regels voldoet. Indien dat niet het geval is, is alsnog een reguliere horecavergunning nodig.

Als gevolg van deze versoepeling van de regels is sinds 2009 een, volgens sommigen explosieve, stijging waarneembaar van nieuwe ijswinkels in de Amsterdamse binnenstad. Volgens de gemeente is het – kennelijk – zo dat een groot aantal van deze ijswinkels echter niet aan de regels voldoet om zonder exploitatievergunning de winkel te kunnen exploiteren. In de media komt naar voren dat het grootste struikelblok de verkoop van wafels en pannenkoeken naast de verkoop van ijs blijkt te zijn. Dat zou niet in strijd zijn met de in 2009 geformuleerde randvoorwaarden van de uitzondering voor ijssalons.

Exploitatievergunning horecabedrijven

In Amsterdam is het op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden zonder exploitatievergunning een horecabedrijf te exploiteren. Verder kent de APV de mogelijkheid dat de burgemeester bij besluit categorieën van horecabedrijven aanwijst waarvoor de vergunningplicht niet geldt.

Onder horecabedrijf wordt in de APV verstaan de voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of eetwaren voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, terrassen en andere aanhorigheden inbegrepen. Een ijssalon valt onder de definitie van horecabedrijf en is daarmee op grond van de APV in principe exploitatievergunningplichtig.

Richtlijn IJsverkoop

Volgens de Uitvoeringsnotitie Horeca van de gemeente Amsterdam geldt voor ijssalons echter in het bijzonder nog de op 28 oktober 2009 vastgestelde ‘Richtlijn IJsverkoop’. Deze richtlijn houdt volgens de Uitvoeringsnotitie Horeca in “dat winkels met als hoofdactiviteit ijsverkoop, maar die geen gelegenheid bieden tot verpozen, worden beschouwd als winkel en niet als horeca 1. Openingstijden van dit soort ijswinkels zijn gelijk aan die van de detailhandel. Wordt er wel gelegenheid geboden tot verpozen d.m.v. tafels en/of zitgelegenheid (ongeacht het aantal m²), dan wordt de zaak gezien als ijssalon (=horeca 4). Een mengformule bij een ijssalon is daarom niet mogelijk.”

Op grond van de richtlijn worden ijssalons die aan de voorwaarden voldoen niet gezien als horecabedrijf, maar als winkel, waardoor geen exploitatievergunning nodig is. Er zou dan immers geen sprake meer zijn van horecabedrijf in de zin van de APV.

Bijzonder is alleen dat de richtlijn niet formeel als beleid is vastgesteld en bekendgemaakt door de gemeente. Ook is de richtlijn niet in de vorm van een besluit van de burgemeester, waarmee voor ijssalons een uitzondering op de vergunningsplicht wordt gemaakt, gegoten en bekendgemaakt. De richtlijn heeft daardoor geen juridische status en is daarmee geen onderdeel van de set regels die gelden.

De gevolgen voor ijssalons

Er zijn dus kort gezegd geen uitzonderingsregels voor ijswinkels. Het feit dat de gemeente Amsterdam geen exploitatievergunning verlangt (eventueel onder verwijzing naar de richtlijn) zou mogelijk kunnen worden gezien als een vorm van gedogen. Het probleem daar is echter wel dat het niet in een formeel gedoogbeleid is vastgelegd, zoals dat bij coffeeshops wel is gedaan.

Dit betekent dat ijssalons formeel altijd al over een exploitatievergunning hebben moeten beschikken, ongeacht of er bijvoorbeeld wafels worden verkocht of niet. Wij vragen ons echter sterk af of de gemeente nu zomaar onder deze omstandigheden handhavend kan optreden richting de ijssalons, zeker nu sinds 2009 wordt uitgedragen dat winkels met als hoofdactiviteit ijsverkoop zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. IJsverkoop als hoofdactiviteit sluit namelijk de verkoop van wafels, pannenkoeken of andere etens- en drankwaren niet uit en de gemeente heeft nagelaten duidelijke grenzen te trekken. Handhavend optreden zonder dat sprake is van duidelijke regels is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Heeft u vragen over deze blog? U kunt contact opnemen met Jan Rube of Frank Wijnveld op 020 303 24 89, of op info@rubewijnveld.nl.


Terugvorderen bemiddelingskosten bij een (verdwenen) verhuurbemiddelaar

 

Sinds de Hoge Raad heeft uitgesproken dat bemiddelingskosten niet bij huurders in rekening gebracht mogen worden, worden huurders geconfronteerd met bemiddelingsbureaus die onder claims uit proberen te komen, niet in de laatste plaats door zichzelf op te heffen. Toch zijn er mogelijkheden ten onrechte betaalde bemiddelingskosten te alsnog te claimen.

Het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2015 heeft de gemoederen goed bezig gehouden. In het kort heeft de Hoge Raad met dit arrest bepaald dat verhuurmakelaars geen bemiddelingskosten bij een (aspirant) huurder in rekening mogen brengen. Een makelaar mag volgens de Hoge Raad namelijk maar “één heer” dienen. Met andere woorden, de verhuurmakelaar werkt voor de verhuurder en dient zijn diensten dan ook bij de verhuurder in rekening te brengen.

Het gevolg van dit arrest is dat verhuur- en bemiddelingsbureaus zich geconfronteerd zaken met dreigende claims van huurders die in het verleden een vergoeding aan hen hebben voldaan. Onlangs berichtte Het Parool dat veel verhuurmakelaars en bemiddelingsbureaus zichzelf hebben opgeheven, failliet hebben laten verklaren of hun activiteiten hebben ondergebracht in een andere vennootschap om zo onder claims uit te komen (Het Parool 19 november 2015, Amsterdamse makelaars ontwijken vorderingen huurders). Ook de Nederlandse Woonbond heeft al aandacht gevraagd voor deze problematiek en biedt op haar website ondersteuning op dit punt aan huurders.

Zowel huurders als verhuurders kunnen worden gedupeerd raken door deze gang van zaken. Voor verhuurders bestaat het gevaar dat de door het bureau ontvangen huur niet meer wordt doorbetaald aan de verhuurder. Voor de huurder bestaat weer het gevaar dat hij de betaalde bemiddelingskosten niet meer kan claimen, omdat het bureau niet meer bestaat.

Dergelijke claims beginnen met een sommatiebrief aan het verhuur- of bemiddelingsbureau. Als het bureau echter al voorzieningen heeft getroffen deze claims te voorkomen, door bijvoorbeeld de onderneming op te heffen of ergens anders onder te brengen, zal de sommatiebrief meestal niet tot betaling leiden.

Toch is het niet onmogelijk een bemiddelingsbureau dat verdwenen lijkt te zijn (alsnog) aan te spreken. Het is daarbij wel van belang dat de betreffende vordering niet ouder is dan vijf jaar. Verder is het ook afhankelijk van de vraag of het bureau een rechtspersoon was (zoals een N.V. of een B.V.), of een personenvennootschap (zoals een v.o.f. of een maatschap). In het laatste geval kunnen namelijk de personen achter de vennootschap direct aangesproken worden, terwijl bij een failliete of opgeheven rechtspersoon in de meeste gevallen eerst heropening van de vereffening van de rechtspersoon moet worden verzocht aan de rechtbank.

Heeft u problemen met een (verdwenen) verhuur- of bemiddelingsbureau? U kunt contact met ons opnemen op info@rubewijnveld.nl of 020 303 24 89. Het intakegesprek waarin een eerste beoordeling van het probleem wordt besproken is voor nieuwe cliënten altijd kosteloos.