Leidinggevende

Leidinggevende in supermarktslijterij verplicht

In september 2015 schreven wij al over een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 28 augustus 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:4940) waarin de rechtbank oordeelde dat in de “supermarktslijterijen” altijd een afzonderlijke leidinggevende aanwezig dient te zijn en deze dus niet “in de supermarkt” zelf mocht rondlopen. Doordat het een principiële kwestie was, die voor supermarkten gevolgen zou kunnen hebben, was de verwachting dat de zaak ook voorgelegd zou worden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Inmiddels heeft ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 december 2016 drie uitspraken gedaan hierover en kort gezegd het oordeel van de rechtbank bevestigd. In slijterijen in supermarkten zal daardoor permanent een leidinggevende aanwezig moeten.

De aanleiding

Op grond van artikel 24 lid 1 Drank- en horecawet (hierna: “DHW”) is het verboden een slijterij voor het publiek geopend te houden als geen leidinggevende binnen de inrichting aanwezig is, die vermeld staat op de bijlage bij de slijtvergunning. De vraag is of “de inrichting” waar de slijtvergunning op ziet enkel wordt gevormd door de slijterij, of door de slijterij en de supermarkt tezamen. Indien dat laatste het geval zou zijn, wordt ook aan de aanwezigheidsverplichting voldaan als de leidinggevende in de supermarkt (en dus niet in de slijterij zelf) aanwezig is.

De drie procedures zijn aangekaart door branchevereniging SlijtersUnie. In de desbetreffende supermarkten zijn tevens een slijterijen gevestigd in een aparte ruimte. Ten aanzien van deze slijterijen had SlijtersUnie een verzoek om handhaving ingediend bij de burgemeesters van de afzonderlijke gemeenten, omdat volgens de Vereniging de desbetreffende slijterij in strijd met artikel 24 lid 1 DHW geopend is op momenten dat geen leidinggevende aanwezig is in de aparte ruimte waar het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend binnen de supermarkt.

De burgemeesters waren van mening dat geen afzonderlijke leidinggevende permanent in het slijterijgedeelte van de supermarkt aanwezig hoefde te zijn en wezen daarom de verzoeken van SlijtersUnie af. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde echter als gezegd anders. De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn de uitkomst van het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant.

Leidinggevende en slijtersbedrijf

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt de rechtbank in het oordeel dat de inrichting waar de slijtvergunning op ziet de lokaliteiten omvat waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. De Afdeling vervolgt door te overwegen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat een “inrichting niet bestaat uit het gehele pand, waarin zowel de supermarkt als de slijterij is gevestigd, maar slechts uit de daarin gesitueerde besloten ruimten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend”.

Van belang is dus in welke besloten ruimte het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. De partijen waren het er over eens dat deze activiteiten in de slijterij met een oppervlakte van 32 m² worden uitgeoefend. De slijtlokaliteit valt daarom samen met de inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, zoals artikel 1 lid 1 DHW bepaalt. De supermarkt maakt geen onderdeel uit van die inrichting. Andere ruimten kunnen wel tot de inrichting behoren, maar die ruimten moeten direct noodzakelijk zijn voor en ten dienste moeten staan van de bedrijfsvoering van het slijtersbedrijf. Daarbij kan volgens de Afdeling gedacht worden aan (eventueel met de supermarkt gedeelde) kantoorruimte en voorraadloods. De supermarkt is zelf echter niet zo een “andere besloten ruimte”. De Afdeling verwijst daarvoor eveneens naar de wetsgeschiedenis waarin voorbeelden van warenhuizen en winkelcentra worden genoemd die in feitelijke zin als één besloten ruimte gezien zouden kunnen worden maar waarin het slijtersbedrijf in de zin van de DHW in een besloten ruimte binnen het winkelcentrum of warenhuis uitgeoefend moet worden.

Consequenties

Het gevolg van de uitspraken is dat dus altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn in de slijterij in een supermarkt of in de ruimten die daarbij horen. Enkel de leidinggevende van de supermarkt op de vergunning zetten is dus niet voldoende.

Relativiteitsvereiste

Een ander relevant punt in deze uitspraken is dat hierin voor de eerste maal in navolging van de conclusie van advocaat-generaal Widderhoven een zogenoemde correctie op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast. Daar zullen wij in een ander blog nader op ingaan.

Indien u nog vragen heeft over Drank- en horecawetvergunningen kunt u contact met ons opnemen op info@rubewijnveld.nl of 020 303 2489.

 


Leidinggevende

Aanwezigheid van een leidinggevende in de “supermarktslijterij”

Met de ontwikkeling naar steeds grotere supermarkten wint het concept van een slijterij in een supermarkt ook aan populariteit. De regelgeving voor dit concept is echter niet altijd duidelijk. Zo is er discussie over de vraag of de binnen een slijterij verplicht aanwezige leidinggevende ook de leidinggevende van de supermarkt mag zijn en zich in de supermarkt mag bevinden.

Op grond van artikel 24 lid 1 Drank- en horecawet (hierna: “DHW”) is het namelijk verboden een slijterij voor het publiek geopend te houden indien er geen leidinggevende binnen de inrichting aanwezig is, die vermeld staat op de bijlage bij de slijtvergunning. De vraag is of “de inrichting” waar de slijtvergunning op ziet enkel wordt gevormd door de slijterij, of door de slijterij en de supermarkt tezamen. Indien dat laatste het geval zou zijn, wordt ook aan bovengenoemde aanwezigheidsverplichting voldaan als de leidinggevende in de supermarkt (en dus niet in de slijterij zelf) aanwezig is. De beantwoording van deze vraag was onderdeel van een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2015:4940).

De zaak ziet op een supermarkt in Sint-Oedenrode. In de desbetreffende supermarkt is tevens een slijterij gevestigd in een aparte ruimte. Ten aanzien van de slijterij heeft de vereniging SlijtersUnie (hierna: “Vereniging”), een belangenvereniging voor exploitanten van slijterijen, een verzoek om handhaving ingediend bij de burgemeester van Sint-Oedenrode, omdat volgens de Vereniging de desbetreffende slijterij in strijd met artikel 24 lid 1 DHW geopend is op momenten dat geen leidinggevende aanwezig is in de aparte ruimte waar het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend binnen de supermarkt.

De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat de supermarkt inclusief de slijterij is aan te merken als inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid DHW. Hierdoor is volgens de burgemeester een leidinggevende aanwezig ongeacht of deze zich bevindt in de supermarkt of de slijterslokaliteit. Het handhavingsverzoek is daarom door de burgemeester afgewezen.

De rechtbank deelt het standpunt van de burgemeester echter niet. Volgens rechtbank omvat de inrichting waar de slijtvergunning op ziet naar de letter van de wet de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Zowel de Vereniging als de burgemeester zijn het erover eens dat de activiteiten van het slijtersbedrijf in de slijterij met een oppervlakte van 32 m² wordt uitgeoefend. De slijtlokaliteit valt daarom volgens de rechtbank samen met de inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, zoals artikel 1 lid 1 DHW bepaalt. De supermarkt maakt geen onderdeel uit van de inrichting, maar dient volgens de rechtbank te worden beschouwd als een andere besloten ruimte waarvan de slijtlokaliteit in dit geval deel uitmaakt. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de slijtvergunning zelf, die uitsluitend geldt voor de slijterij met een oppervlakte van 32 m².

Volgens de rechtbank heeft de burgemeester zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet alleen de slijterij, maar ook de supermarkt tot de inrichting behoort. De rechtbank overweegt voorts dat het tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat burgemeesters van verschillende gemeenten, net als de burgemeester van Sint Oedenrode, principieel anders denken over de uitleg van de DHW die in deze uitspraak aan de orde is. De rechtbank verwacht daarom ook dat er hoger beroep ingesteld wordt tegen de uitspraak, zodat de hoogste rechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”), een principieel eindoordeel over deze kwestie kan geven.

Rube & Wijnveld Advocaten blijft deze zaak volgen en zal te zijner tijd de uitkomst van de Afdeling hier bespreken. Indien u nog vragen heeft over Drank- en horecawetvergunningen kunt u contact met ons opnemen op info@rubewijnveld.nl of 020 303 2489.