Opkoopbescherming

Dringend eigen gebruik bij sloop en nieuwbouw van verhuurde woonruimte

In aflevering 7 van seizoen 2 werd in de Juridisch Café podcast door Martijn Alberts een arrest van de Hoge Raad besproken over opzeggingsgronden bij dringend eigen gebruik. En dan met name bij sloop en nieuwbouw. Wat speelde er?

De zaak die aan de Hoge Raad is voorgelegd gaat om een huurovereenkomst voor woonruimte tussen een huurder en verhuurder Vestia (een woningbouwcorporatie) (ECLI:NL:HR:2023:931). Verhuurder Vestia wil woningen slopen als onderdeel van een herstructureringsproject. Om die reden heeft de verhuurder de huur opgezegd op grond van dringend eigen gebruik. Een huurder heeft echter niet ingestemd met het beëindigen van de huurovereenkomst. De verhuurder is daarop een rechtszaak gestart om te bepalen dat de huurovereenkomst eindigt en de huurder het gehuurde moet ontruimen. In eerste instantie wees de rechter de vorderingen van de verhuurder af, maar in hoger beroep heeft het hof de huurovereenkomst beëindigd en bevolen dat de huurder de woning moet ontruimen. Tegen het arrest van het hof is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

Dringend eigen gebruik?

Een verhuurder van woonruimte kan een reguliere huurovereenkomst opzeggen wegens dringend eigen gebruik. Dringend eigen gebruik is één van de limitatieve opzeggingsgronden uit de wet waarop de verhuurder kan opzeggen (artikel 7:271 lid 4 BW jo. artikel 7:274 lid 1 onder c BW). Als de huurder niet instemt met de opzegging, kan de rechter de vordering van de verhuurder tot beëindiging van de huurovereenkomst slechts toewijzen indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het gehuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik, dat van hem, de belangen van partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voortgezet en ook blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen.

Het Herenhuis-arrest

In het Herenhuis-arrest (ECLI:NL:HR:2010:BL0683) heeft de Hoge Raad eerder uitgemaakt dat het enkele feit dat de verhuurder een bouw- en renovatieplan wil uitvoeren of de enkele wens daartoe heeft, op zichzelf geen dringend eigen gebruik oplevert. Dit geldt in de regel ook als de exploitatie van het gehuurde in de huidige (ongewijzigde) staat niet rendabel is. Pas als er sprake is van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten dan kan het wel een reden opleveren voor dringend eigen gebruik.

De Hoge Raad nu

De Hoge Raad overweegt in deze recente uitspraak dat de overwegingen uit het Herenhuis-arrest zo moeten worden opgevat dat een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en opbrengsten alleen vereist is als het bouw- en renovatieplan voornamelijk is gebaseerd op financiële motieven.

In het onderhavige geval, waar de gewenste renovatie of sloop voornamelijk is gebaseerd op  stedenbouwkundige, sociaaleconomische of volkshuisvestelijke doelen, kan de verhuurder het gehuurde nodig hebben voor dringend eigen gebruik, ook als er geen structurele wanverhouding bestaat tussen de kosten en opbrengsten, aldus de Hoge Raad.

De verhuurder moet aannemelijk maken dat sloop en nieuwbouw bijdragen aan deze doelen. Eventuele alternatieven voor sloop en nieuwbouw kunnen echter wel worden meegewogen bij het bepalen of het eigen gebruik, de belangen van verhuurder en huurder naar billijkheid in aanmerking genomen, van de verhuurder zo dringend is dat de huurovereenkomst niet kan worden voortgezet.

In het geval van een huuropzegging wegens sloop en nieuwbouw met hoofdzakelijk stedenbouwkundige, sociaaleconomische of volkshuisvestelijke doelen, geldt volgens de Hoge Raad ook niet als voorwaarde voor het aannemen van dringend eigen gebruik dat er sprake is van een onrendabele exploitatie van het gehuurde.

Vragen?

Als u vragen heeft over de beëindiging van een huurovereenkomst voor woonruimte op grond van dringend eigen gebruik, om een andere reden, of als u zich verder wil laten informeren of adviseren over huurkwesties, dan kunt u gerust contact met ons kantoor opnemen op nummer: 020- 303 24 89 of via info@rubewijnveld.nl.


Huur van woonruimte: vaststelling aanvangshuurprijs en wel of geen huurprijsvermindering vanwege schimmel in het gehuurde?

Sommige gepubliceerde huuruitspraken zijn baanbrekend of lezen weg als een spannend boek. Andere uitspraken zijn alledaags maar daardoor niet minder relevant of interessant. Een recent vonnis van de Rotterdamse rechtbank benadrukt goed waarom het, met name voor verhuurders en pandeigenaren, zinvol is om een uitspraak van de Huurcommissie (over in dit geval de aanvangshuurprijs en gebreken) te (laten) beoordelen en tijdig in actie te komen. De Huurcommissie heeft het namelijk niet altijd bij het juiste eind.

Wat draait de huurzaak om?

Deze kwestie draait om het vaststellen van de aanvangshuurprijs van woonruimte en om de vraag of er sprake is van een gebrek zodat recht bestaat op huurprijsvermindering. De rechter is het met de Huurcommissie eens over het aantal toegekende punten voor de woning. Alleen schimmel levert in dit geval volgens de rechter geen vermindering van het huurgenot op zodat huurprijsvermindering niet aan de orde is (ECLI:NL:RBROT:2023:6841). Wat speelde er en hoe komt de rechter tot dit oordeel?

De huurder huurt sinds medio 2022 een onzelfstandige woonruimte van de verhuurder. De huurprijs is bij aanvang vastgesteld op € 345,00 per maand.

De Huurcommissie heeft de maximaal redelijke huurprijs op € 283,75 (129 punten) vastgesteld. De Huurcommissie heeft ook besloten dat de huurprijs tijdelijk wordt verlaagd met 60% vanwege vocht- en/of schimmelproblemen in de douche.

De verhuurder is het niet eens met deze beslissing en start een gerechtelijke procedure. De verhuurder stelt dat het puntenaantal van de woonruimte 137 is en dat de maximale redelijke huurprijs daarom € 309,47 per maand moet zijn. De verhuurder betwist ook de ernst van het gebrek en de tijdelijke huurprijsverlaging.

Hiermee is de huurder het oneens en meent dat de Huurcommissie gelijk had. Als tegeneis vraagt de huurder de rechter om de kale huurprijs op € 283,75 vast te stellen en dat de huurprijs tijdelijk wordt verlaagd met 60% vanwege het gebrek.

Klopt de puntentelling?

De rechter volgt de Huurcommissie in het toekennen van 129 punten voor de bewuste woonruimte. De bezwaren van de verhuurder over onder meer een gedeelde buitenruimte en afmetingen zijn afgewezen. De huurprijs wordt door de rechter – met terugwerkende kracht – vastgesteld op € 283,75 vanaf de start van de huurovereenkomst.

Levert schimmel hier een gebrek op?

Nee, in tegenstelling tot de Huurcommissie is de rechter van oordeel dat er geen sprake is van een gebrek dat huurprijsvermindering rechtvaardigt, want van minder huurgenot is geen sprake geweest en daarmee bestaat ook geen recht op huurprijsvermindering (artikel 7:207 lid 1 BW). Een kleine schimmelplek in één van de douches is onvoldoende om het huurgenot te verminderen. Ook is de huurder de douche zelf blijven gebruiken en er is geen melding vooraf gedaan bij de verhuurder.

Uit de besproken casus volgt, kort samengevat, dat de puntentelling en de maximale redelijke huurprijs van de Huurcommissie klopt en dat de aanvangshuurprijs te hoog was zodat deze wordt bijgesteld. De rechter oordeelt echter anders over het bestaan van een gebrek. De Huurcommissie heeft eerder ten onrechte beslist dat schimmel in deze kwestie een gebrek oplevert met recht op huurprijsvermindering. In het algemeen zal vocht- en/of schimmelproblematiek gauw een (ernstig) gebrek opleveren maar dus niet altijd. Kortom, iedere (gebreken)zaak staat op zichzelf.

De Huurcommissie wordt geregeld ingeschakeld bij het beoordelen van gebrekenkwesties en het toetsen van de (aanvangs)huurprijs bij zelfstandige en onzelfstandige woonruimten. De (financiële) drempel om te procederen bij de Huurcommissie is bovendien laag. Een uitspraak van de Huurcommissie is bindend, tenzij een partij tijdig een procedure start bij de rechter.  Deze uitspraak illustreert goed dat het nuttig is om een beslissing van de Huurcommissie te (laten) beoordelen en tijdig actie te ondernemen als daar aanleiding voor is.

Vragen?

Als u vragen heeft of als u zich verder wil laten informeren of adviseren over een uitspraak van de Huurcommissie, de vaststelling van de huurprijs van woonruimte of over gebreken, dan kunt u gerust contact met Martijn Alberts opnemen op nummer: 020 – 303 2489 of via info@rubewijnveld.nl.


Aflevering 4 (seizoen 2): Goed verhuurderschap. Nu ook wettelijk verankerd, maar wat houdt het in?

En ook de Omgevingswet en een onwtikkeling rond het Didam-arrest

De Wet goed verhuurderschap is aangenomen: nieuwe regels en de (mogelijke) gevolgen voor verhuurders, beheerders en verhuurbemiddelaars van woonruimte. 

Op 21 maart 2023 heeft de Eerste Kamer de Wet goed verhuurderschap bij hamerstuk aangenomen. De wet zal op korte termijn, waarschijnlijk per 1 juli 2023, in werking treden. Met deze nieuwe wet wordt een set regels geïntroduceerd waarmee gemeentes meer mogelijkheden krijgen om op te kunnen treden tegen misstanden bij de verhuur van woonruimte. Het gaat om aanvullende bestuursrechtelijke regels die zullen bestaan naast de civielrechtelijke wegen die huurders kunnen bewandelen om onregelmatigheden voor te leggen aan de huurcommissie of de kantonrechter. 

In dit artikel wordt ingegaan op de vragen wat de Wet goed verhuurderschap regelt en wat de gevolgen en risico’s zijn voor de (onder)verhuur, bemiddeling en het beheer van woonruimte? 

Normstelling: goed verhuurderschap 

Het centrale begrip in deze wet is: ‘goed verhuurderschap’ en hiermee wordt een publiekrechtelijke norm voor goed verhuurderschap gecreëerd. De norm richt zich tot verhuurders en verhuurbemiddelaars. Het begrip verhuurderschap moet in dit verband breed worden gelezen. Uit de Memorie van Toelichting bij deze wet volgt dat de gehele wet bijvoorbeeld ook onverkort voor beheerders geldt die in plaats van verhuurders optreden en voor onderverhuurders. 

Onder goed verhuurderschap wordt bijvoorbeeld verstaan: het zich onthouden van verboden onderscheid (discriminatie) tussen (kandidaat) huurders en een verbod op intimidatie. Ook komt er een wettelijk verbod om een waarborgsom in rekening te brengen die meer bedraagt dan 2 maal de huurprijs. 

Het aangaan van een huurovereenkomst is vormvrij en dat blijft in civielrechtelijke zin zo, maar daar komt onder deze wet wel bij dat het schriftelijk vastleggen van de huurovereenkomst verplicht wordt als eis voor goed verhuurderschap. Verder is er een verbod op het vragen van dubbele bemiddelingskosten opgenomen voor verhuurbemiddelaars. 

Informatieverstrekkingsplicht 

Ook aan de huurovereenkomst worden aanvullende eisen gesteld, voor zover het gaat om het informeren van de huurder. Zo moet de huurder de rechten en plichten ten aanzien van het gehuurde kennen. De verhuurder en de verhuurbemiddelaar dienen ook schriftelijke informatie te verstrekken aan de huurder over onderwerpen als: het contactpunt en de -gegevens waar de huurder zich kan melden bij huurkwesties en de contactgegevens van het gemeentelijk meldpunt. Aan het in rekening brengen van servicekosten stelt de wet als voorwaarden voor de verhuurder om de hoogte van de servicekosten te bepalen en jaarlijks een volledige kostenspecificatie aan de huurder af te geven.

Daarnaast zijn burgemeester en wethouders onder de nieuwe wet gehouden om een gemeentelijk meldpunt in te stellen waar klachten anoniem en kosteloos kunnen worden ingediend over ongewenst verhuurgedrag.

Waarborgsom: snel en zorgvuldig afwikkelen na huurbeëindiging 

Als een waarborgsom wordt afgesproken dan geldt bijkomend dat de hoogte moet zijn vastgelegd en dat is ook het geval voor de manier waarop en de termijn waarbinnen er bij beëindiging van de huur moet worden afgerekend. 

Ook op het spoedig terugstorten van de waarborgsom bij huurbeëindiging wordt toegezien en van de verhuurder wordt actie verwacht. Zo moet de verhuurder de waarborgsom onder de nieuwe wet binnen 14 dagen na beëindiging terugstorten.

Als er schade is aan het gehuurde of wanneer er service- of energieprestatiekosten verschuldigd zijn en de huurder deze nog niet (geheel) heeft voldaan, dan geldt een langere termijn van 30 dagen. Terugbetaling van het restant onder aantoonbaar gemaakte herstelkosten moet binnen die termijn gebeuren. Dat geldt ook voor het terugbetalen na verrekening met de nog verschuldigde service- of energieprestatiekosten. In dit verband wordt verder voorgeschreven dat de verhuurder de huurder schriftelijk in kennis stelt van een verrekening in de bovenstaande situaties met als bijkomende eis om een volledige kostenspecificatie aan de huurder te verstrekken. 

Verhuur aan arbeidsmigranten: communiceren en contracteren in passende taal

Er worden ook specifieke regels gesteld aan de verhuur aan arbeidsmigranten. Onder een arbeidsmigrant wordt in de wet verstaan: een onderdaan van een andere lidstaat van de EU die zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft en in Nederland verblijft om tijdelijke werkzaamheden te verrichten. 

De huurovereenkomst moet afzonderlijk met de arbeidsmigrant worden vastgelegd (los van een eventuele arbeidsovereenkomst) en alle in de wet bedoelde informatie dient te worden verstrekt in de taal waar de arbeidsmigrant de voorkeur aan geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die wordt begrepen en waarin de betreffende persoon helder kan communiceren. 

Tegengaan woondiscriminatie (schriftelijke werkwijze en maatregelen vaststellen)

Om de normen voor het goed verhuurderschap uit te kunnen voeren, stelt de nieuwe wet als bijkomende eis dat de verhuurder, verhuurbemiddelaar of beheerder een schriftelijke werkwijze opstelt en bijbehorende maatregelen vaststelt, gericht op het voorkomen van woondiscriminatie. 

Een gemeentelijke verhuurvergunning (en verhuurvoorwaarden) 

Een belangrijke nieuwe regel vormt de mogelijkheid voor de gemeenteraad om in een lokale verhuurverordening op te nemen dat het verboden is om te verhuren zonder vergunning voor een aangewezen categorie woningen in een aangewezen gebied. Met andere woorden: gemeentes kunnen een verhuurvergunning verplichtstellen wanneer dat in het gebied noodzakelijk is en geschikt is voor het behouden van de leefbaarheid.  

Aan een dergelijke vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden zoals: het aantonen dat invulling wordt gegeven aan het goed verhuurderschap, de maximale huurprijs en het maximale verhogingspercentage in bepaalde gevallen. Ook het opstellen en uitvoeren van een onderhoudsplan en het toezenden daarvan aan burgemeester en wethouders kan als voorwaarde gelden. 

Welke gemeentes de verhuurvergunning gaan instellen en voor welke woningen en gebieden het gaat gelden is vooralsnog afwachten. 

Wat zijn de risico’s bij niet naleving van de wet?

De gevolgen voor de verhuurder, beheerder of verhuurbemiddelaar bij het niet naleven van de wet kunnen vergaand zijn. Naast het reguliere bestuursrechtelijke handhavingspakket, biedt de wet als laatste redmiddel voor burgemeester en wethouders om op te kunnen treden tegen verhuurders en bemiddelaars die in een periode meermaals worden beboet. 

De inbeheername van een woning, handhaving en toezicht  

Burgemeester en wethouders kunnen onder de nieuwe wet namelijk overgaan tot inbeheername van een woon- of verblijfsruimte. Dit houdt concreet in dat alle rechten en verplichtingen van de verhuurder (zoals de verhuring en huurinning) worden overgeheveld naar een aangestelde beheerder.

Tot inbeheername kan worden besloten wanneer de verhuurder binnen een periode van 4 jaar voorafgaand aan de constatering handelt in strijd met de regels van het goed verhuurderschap en al 2 keer een bestuurlijke boete is opgelegd voor het handelen in strijd met deze regels. Er kan ook toe worden besloten als de verhuurvergunning is geweigerd. Bij inbeheername kan onder meer de huurprijs worden vastgesteld en er kan een vergoeding worden toegekend aan de beheerder. 

Voordat aan het middel tot inbeheername wordt toegekomen, staan burgemeester en wethouders andere bestuursrechtelijke middelen ter beschikking zoals een waarschuwing, bestuursdwang en de bestuurlijke boete. Er kan een bestuurlijke boete worden opgelegd bij het in strijd handelen met de regels van het goed verhuurderschap of het niet overeenkomstig de vergunningseis of -voorwaarden handelen. Het gaat om geldboetes die, afhankelijk van de situatie en de overtreding(en), kunnen variëren van € 22.500,- tot € 90.000,-.

Openbaarmaking van maatregelen (en namen van verhuurders) 

De (boete)besluiten bij overtreding van de wet worden openbaar gepubliceerd. Er kan daarnaast ook worden besloten om de namen van verhuurders of de particulier(en) achter het bedrijf openbaar te maken die ondanks eventuele maatregelen hun gedrag niet aanpassen. 

Ten slotte wordt stilgestaan bij het feit dat de wet niet alleen geldt voor nieuwe huurovereenkomsten die worden afgesloten na inwerkingtreding van de wet.

Opgelet, de wet heeft ook gevolgen voor lopende huurovereenkomsten

Bij huurovereenkomsten die zijn afgesloten voor datum inwerkingtreding dient de verhuurder uiterlijk 1 jaar na inwerkingtreding (waarschijnlijk voor 1 juli 2024) aan zijn schriftelijke informatieplicht te voldoen als opgenomen in de nieuwe wet. Let op, want bij lopende verhuur aan arbeidsmigranten is de termijn een stuk korter. De verhuurder moet uiterlijk binnen 3 maanden na inwerkingtreding (dus waarschijnlijk al voor 1 oktober 2023) aan zijn informatieplicht voldoen richting de huurder en wel in de taal waaraan de huurder de voorkeur geeft of een taal waarin de persoon helder kan communiceren.

Kortom, de Wet goed verhuurderschap biedt per 1 juli 2023 vergaande bevoegdheden voor burgemeester en wethouders om in te kunnen grijpen in de civielrechtelijke verhoudingen tussen verhuurders, bemiddelaars, beheerders en huurders. 

Vragen? 

Wij volgen de ontwikkelingen van de Wet goed verhuurderschap op de voet. Als deze nieuwe wet gevolgen voor u heeft en u heeft vragen of u wilt zich verder laten informeren, dan kunt u gerust contact met ons kantoor opnemen op nummer: 020- 303 24 89 of via info@rubewijnveld.nl


Aflevering 1: Over het Didam arrest, de pridevlag aan een huurwoning en wie de rookmelder plaatst

Een nieuw seizoen met een nieuwe opzet. We behandelen telkens een bericht wat ons opviel in de media, een luisteraarsvraag en een hoofdonderwerp.

Wat ons ons opviel in de media deze maand was het bericht dat een verhuurder van een huurder verlangde dat de pride- (of progress)vlag eerst van de gevel en later van echter het raam diende te worden verwijderd. De vraag is of dat de verhuurder dat kan eisen.

Verder behandelen wij het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778). Uit dit arrest volgt dat overheidslichamen bij de verkoop van onroerende zaken zogenoemde mededingingsruimte moet bieden. Op grond van het gelijkheidsbeginsel moet met andere woorden een koper geselecteerd te worden aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. En dat alles moet op zodanige wijze bekend gemaakt worden dat potentiële gegadigden daar kennis van kunnen nemen. Wat dit betekent voor de praktijk is de vraag.

Tenslotte nog een vraag van een luisteraar. Namelijk, wat te doen als een verhuurder geen rookmelders in de woning wil plaatsen, terwijl dit per per 1 juli 2022 verplicht is?

Meer weten? Neem contact met ons op via info@rubewijnveld.nl of 0203032489


Rookmelders Bouwbesluit

Verhuurders en huurders opgelet: per 1 juli 2022 rookmelders verplicht voor alle woningen

Met ingang van 1 juli 2022 is het voor alle woningen in Nederland verplicht om op iedere verdieping één of meer rookmelders te hebben. Per die datum is artikel 6.21 lid 6 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing, welk artikel als volgt luidt:

“Een bestaande woonfunctie heeft op iedere bouwlaag met een verblijfsruimte of met een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een rookmelder die voldoet aan EN 14604. Deze eis is niet van toepassing tot 1 juli 2022.”

Rookmelders

Deze verplichting bestond al voor nieuwbouwwoningen vanaf 2003 en wordt dus per 1 juli 2022 uitgebreid naar alle bestaande woningen. Het Bouwbesluit schrijft verder voor dat een besloten ruimte waardoor een vluchtroute loopt ook een rookmelder moet hebben. Wanneer er sprake is van kamerverhuur (onzelfstandige woningen) dan moet iedere kamer voorzien zijn van een rookmelder.

Verplichtingen (ver)huurder

Stel, een verhuurder wil een rookmelder plaatsen maar wordt geconfronteerd met een weigerachtige huurder, wat dan? Een huurder moet medewerking verlenen aan het (laten) plaatsen van een rookmelder want het gaat om het uitvoeren van dringende werkzaamheden aan het gehuurde. Via een procedure kan de huurder door de rechter worden verplicht om toe te staan dat de rookmelder wordt geplaatst.

Stel, een verhuurder plaatst de rookmelder niet of te laat, wat dan? Het niet (tijdig) plaatsen van een rookmelder kan worden gekwalificeerd als een gebrek. Dat betekent dat de verhuurder alsnog een rookmelder moet plaatsen en daarnaast kan de huurder aanspraak maken op huurprijsvermindering.

Handhaving en verzekeringen

Daarbij zijn er voor een verhuurder nog enkele andere scenario’s die voor ogen gehouden moeten worden. De gemeente kan namelijk op grond van het Bouwbesluit een boete opleggen bij het niet of niet tijdig plaatsen van de rookmelders. Het is ook mogelijk dat een verzekeraar moeilijk doet bij een aanspraak op vergoeding door brand wanneer de voorgeschreven rookmelders afwezig zijn.

Heeft u vragen na het lezen van dit artikel of juridische hulp nodig? Neem dan gerust contact met ons op via 020-302489 of info@rubewijnveld.nl.


Corona-helpdesk

Corona-helpdesk Rube & Wijnveld Advocaten

Voor vragen over de (juridische) gevolgen van de Corona-crisis voor uzelf of uw bedrijf kunt u vanaf heden contact opnemen met de Corona-helpdesk van Rube & Wijnveld Advocaten. De helpdesk service is kosteloos. Kunnen wij u niet direct verder helpen? Dan beschikt Rube & Wijnveld Advocaten over een netwerk van specialisten aan wie wij u kunnen doorverwijzen.

Corona-helpdesk
U kunt de helpdesk benaderen per telefoon op 020-3032489 en per e-mail op coronahelpdesk@rubewijnveld.nl. Verder zijn wij tijdens kantooruren eveneens bereikbaar via Skype op nummer +31646648599 of Google Hangouts via info@rubewijnveld.nl. Beantwoorden wij uw oproep niet direct? Stuur dan een e-mail met uw contactgegevens en dan nemen wij zo spoedig mogelijk contact met u op.
Retail en horeca

Ons kantoor staat van oudsher onder meer ondernemers in de retail- en horecasector bij. Dat zijn twee van de sectoren die op het moment het hardst wordt geraakt door de Corona-crisis. Rube & Wijnveld Advocaten kan bijvoorbeeld met u van gedachten wisselen over onder andere wat nu nog wel en niet mag als horecaondernemer, of welke verplichtingen u dient te nemen als winkelier.

Disclaimer

NB: Via de corona-helpdesk kunnen wij enkel algemene adviezen verstrekken en met u van gedachten wisselen over mogelijke verdere stappen. Rube & Wijnveld Advocaten kan daardoor niet instaan en verantwoordelijk worden gehouden voor de juistheid van deze algemene adviezen voor uw persoonlijke situatie. Daarvoor zal een advocaat-cliënt relatie aangegaan moeten worden. Mocht dat aan de orde zijn, dan zal dat tijdens het gesprek worden besproken.


Opkoopbescherming

Kortdurende huurovereenkomst of huurbescherming

Met de in juli 2016 in werking getreden Wet Doorstroming Huurmarkt is de mogelijkheid geïntroduceerd voor de tijdelijke verhuur van woonruimte. De mogelijkheid en de voorwaarden van een zogeheten kortdurende huurovereenkomst voor bepaalde tijd zijn geregeld in artikel 7:271 BW. In de praktijk is er geregeld onduidelijkheid over de vraag of er een kortdurende huurovereenkomst is gesloten dan wel een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een recente uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam geeft daar een goed voorbeeld van.

De Wet Doorstroming Huurmarkt

Op grond van artikel 7:271 BW mag de looptijd van een kortlopende huurovereenkomst ten aanzien van zelfstandige woonruimte maximaal twee jaar en voor onzelfstandige woonruimte vijf jaar zijn. De huurovereenkomst eindigt enkel van rechtswege, indien de verhuurder het einde van de huurovereenkomst tijdig, dat wil zeggen maximaal drie maanden en minimaal een maand voor de overeengekomen einddatum heeft aangezegd. Huurder kan op grond van artikel 7:271 BW maandelijks tussentijds opzeggen.

Onduidelijkheid in de praktijk

Zoals gezegd, bestaat er in de praktijk regelmatig onduidelijkheid over wat voor een huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder is gesloten. Het antwoord op deze vraag is zeer belangrijk, omdat een huurder in het geval een huurovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten aanspraak op huurbescherming kan doen.

Zo hadden partijen in een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam een huurovereenkomst gesloten voor de duur van achttien maanden. De huurperiode zou ingaan op 15 juni 2017 en zou eindigen op 15 december 2018. Daarbij waren partijen overeengekomen dat partijen de huurovereenkomst niet tussentijds konden opzeggen.

De verhuurder zegde, in de veronderstelling dat hij een kortdurende huurovereenkomst had gesloten, op 7 november 2018 het einde van de huurovereenkomst tegen 15 december 2018 aan. De huurster was echter van mening dat er geen sprake was van een kortdurende huurovereenkomst, maar juist van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een minimum huurperiode van achttien maanden. Volgens de huurder loopt de huurovereenkomst na afloop van de eerste achttien maanden voor onbepaalde tijd door.

De verhuurder startte daarop een procedure bij de rechtbank Amsterdam, waarin hij ontruiming van de woning vorderde.

Overwegingen van de kantonrechter

De kantonrechter oordeelde echter dat er sprake was van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd en dat huurder derhalve aanspraak kon doen op huurbescherming. De opzegging is derhalve niet geldig en de vordering tot ontruiming wordt afgewezen.

De kantonrechter overweegt dat bij de beoordeling of partijen een tijdelijke huurovereenkomst hebben gesloten of dat een “gewone” huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met een minimumduur zijn overeengekomen tot uitgangspunt wordt genomen dat huurster als consument als zwakkere partij moet worden gekenschetst en verhuurder, als professionele partij moet worden aangemerkt. Verder wordt door de kantonrechter in aanmerking genomen dat verhuurder de huurovereenkomst heeft opgesteld en dat gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden dat huurster daar op enigerlei wijze invloed op heeft gehad. Eventuele onduidelijkheden dienen, volgens de kantonrechter, dan ook voor risico van verhuurder te blijven. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat het bij de introductie van de mogelijkheid van de tijdelijke huurovereenkomst volgens de wetgever de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd de norm zou blijven, zodat bij geval van onduidelijkheid een uitleg die recht doet aan de bescherming van de zwakkere partij heeft te gelden.

De bewoordingen van de schriftelijke huurovereenkomst bieden volgens de kantonrechter ook geen voldoende aanknopingspunten dat huurster de door verhuurder voorgestane uitleg van de huurovereenkomst redelijkerwijs had mogen verwachten. Het model dat verhuurder heeft gebruikt is die voor een gebruikelijke huurovereenkomst voor onbepaalde tijd en nergens wordt specifiek verwezen naar de tijdelijkheid ervan. In de huurovereenkomst wordt bovendien verwezen naar de algemene bepalingen huurovereenkomst uit 2003, toen de mogelijkheid van een tijdelijke huurovereenkomst nog niet bestond. Verder geldt, zoals terecht door huurder is opgemerkt, dat in artikel 3.1 is opgenomen dat de huurovereenkomst doorloopt indien niet wordt opgezegd, welke formulering niet direct een aanwijzing biedt voor de huurovereenkomst voor tijdelijke duur. Ook het gegeven dat de huurovereenkomst niet tussentijds opzegbaar was gedurende de periode tot 15 december 2018, biedt volgens de kantonrechter, een belangrijke aanwijzing dat geen tijdelijke huurovereenkomst is overeengekomen.

Conclusie

Bovenstaande uitspraak maakt duidelijk dat een goed onderscheid tussen een kortlopende huurovereenkomst, die gericht is op een maximale huurperiode, en de huurovereenkomst van onbepaalde met een eerste bepaalde termijn, die is gericht op een minimale huurperiode, is van groot belang is.

Het is bij het opstellen van een huurovereenkomst dan ook essentieel dat expliciet wordt aangegeven dat er sprake is van een kortdurende huurovereenkomst op grond van artikel 7:271 lid 1 BW of dat er sprake is van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd.

Daarbij doet de verhuurder die een kortdurende huurovereenkomst wil sluiten er verstandig aan de mogelijkheid voor huurder om maandelijks tussentijds op te zeggen expliciet in de overeenkomst op te nemen. Immers, indien de overeenkomst tussentijdse opzegging uitsluit, wordt dat, blijkens bovenstaande uitspraak gezien als een belangrijke indicatie dat er sprake is van een overeenkomst van onbepaalde tijd.

Heeft u naar aanleiding van deze blog nog vragen, dan kunt u contact opnemen met Frank Wijnveld of Jan Rube op 020 3032489 of per e-mail op info@rubewijnveld.nl.


Servicekosten

Huurders hebben instemmingsrecht bij toedeling warmtekosten

De Kantonrechter in Gouda, heeft onlangs in een zaak, bepleit door Rube & Wijnveld Advocaten, geoordeeld dat een verhuurder de instemming van een huurdersorganisatie nodig heeft indien hij de wijze waarop de (toedeling van de) kosten van warmte van huurders worden doorbelast (het zogenoemde instemmingsrecht).

Instemmingsrecht bij beleidswijziging servicekosten

Op grond van artikel 5a Wet op het overleg huurders verhuurder (WOHV) mag een huurder een wijziging in het beleid aan de hand waarvan servicekosten of nutsvoorzieningen met een individuele meter worden doorgelegd naar zijn huurders pas doorvoeren als de huurdersorganisatie die de belangen van de huurders behartigt met die wijziging heeft ingestemd. Wil dit artikel van toepassing zijn moet dus sprake zijn van (i) servicekosten of nutsvoorzieningen met een individuele meter én (ii) de mogelijkheid om beleid te voeren bij het toedelen van die kosten aan huurders.

Over de vraag of de kosten van de levering van warmte in de zin van de Warmtewet door een verhuurder aan een huurder kunnen worden gezien als servicekosten of nutsvoorzieningen met een individuele meter heeft enige tijd onduidelijkheid bestaan. In een eerder blog uit oktober 2016 concludeerden wij dat dat inderdaad zo was. Inmiddels is die lezing bevestigd in diverse uitspraken.

Kern van het geschil

Kern van het geschil tussen partijen spitste zich toe op de tweede vraag, namelijk of een verhuurder bij de toedeling van warmtekosten de vrijheid heeft om beleid te voeren en daarmee dus op grond van artikel 5a WOHV instemming nodig heeft om die beleidswijziging door te voeren. Rube & Wijnveld Advocaten was ingeschakeld door een huurdersvereniging waarvan de verhuurder niet om die instemming had verzocht, maar wel een wijziging had doorgevoerd.

Gigajoulemeter of kostenverdeling

Het uitgangspunt van de Warmtewet is dat een gigajoulemeter wordt geïnstalleerd om zo de afgenomen of verbruikte warmte in gigajoule te registreren per woning, waarna deze verbruikte warmte tegen de overeengekomen warmteprijs per gigajoule in rekening kan worden gebracht. In deze situatie is er in principe ook geen vrijheid om beleid te voeren op de verbruikte warmte. Immers, hetgeen verbruikt wordt, wordt geregistreerd door de meter.

Bij de totstandkoming van de Warmtewet heeft de wetgever echter onderkend dat de meeste (oude) collectieve warmtesystemen helemaal niet zijn ingericht op de Warmtewet. Zo hebben deze systemen doorgaans geen afzonderlijke gigajoulemeters in de woning en hebben de meeste woningen geen eigen aansluiting per woning. Er is vaak sprake van (meestal niet geïsoleerde) stijgleidingen die van beneden naar boven lopen door de woningen heen. In deze situaties is het doorgaans onmogelijk een gigajoulemeter te installeren en zijn er veel externe factoren, zoals de ligging van de woning in het complex, die van invloed kunnen zijn op de noodzaak om te stoken en dus het warmteverbruik.

Voor deze situaties is artikel 8a Warmtewet in het leven geroepen. Op grond van artikel 8a Warmtewet is het, als het niet mogelijk is een gigajoulemeter te installeren, toegelaten de kosten voor de levering van warmte, ofwel te baseren op warmtekostenverdelers (de ouderwetse radiatormetertjes), ofwel op een andere eerlijke wijze te verdelen zodanig dat het het werkelijke verbruik benadert. Dit kan onder andere door het toepassen van correctiefactoren afhankelijk van de ligging van de woning. De stelling van de huurdersvereniging is dat een verhuurder in die gevallen de vrijheid heeft de kosten op een bepaalde manier te verdelen over de huurders.

Beleidsvrijheid in de Warmtewet

De Kantonrechter geeft de huurdersvereniging uiteindelijk gelijk en overweegt dat de verhuurder bij het verdelen van de warmtekosten inderdaad bevoegd is correctiefactoren toe te passen. Het gevolg is volgens de Kantonrechter dat er bij de toepassing van de Warmtewet keuzes zijn te maken door de verhuurder en daarmee dus beleidsvrijheid bestaat. Hierdoor had de verhuurder instemming moeten verkrijgen van de huurdersvereniging bij de wijziging van de verdeling van de warmtekosten.

De uitspraak is tevens een bevestiging van het standpunt van de Woonbond, die deze kwestie op de voet heeft gevolgd. Heeft u vragen over de Warmtewet, servicekostenbeleid of huurrecht? Neem dan contact op met Jan Rube of Frank Wijnveld op info@rubewijnveld.nl of 0203032489.


Terugvorderen bemiddelingskosten bij een (verdwenen) verhuurbemiddelaar

 

Sinds de Hoge Raad heeft uitgesproken dat bemiddelingskosten niet bij huurders in rekening gebracht mogen worden, worden huurders geconfronteerd met bemiddelingsbureaus die onder claims uit proberen te komen, niet in de laatste plaats door zichzelf op te heffen. Toch zijn er mogelijkheden ten onrechte betaalde bemiddelingskosten te alsnog te claimen.

Het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2015 heeft de gemoederen goed bezig gehouden. In het kort heeft de Hoge Raad met dit arrest bepaald dat verhuurmakelaars geen bemiddelingskosten bij een (aspirant) huurder in rekening mogen brengen. Een makelaar mag volgens de Hoge Raad namelijk maar “één heer” dienen. Met andere woorden, de verhuurmakelaar werkt voor de verhuurder en dient zijn diensten dan ook bij de verhuurder in rekening te brengen.

Het gevolg van dit arrest is dat verhuur- en bemiddelingsbureaus zich geconfronteerd zaken met dreigende claims van huurders die in het verleden een vergoeding aan hen hebben voldaan. Onlangs berichtte Het Parool dat veel verhuurmakelaars en bemiddelingsbureaus zichzelf hebben opgeheven, failliet hebben laten verklaren of hun activiteiten hebben ondergebracht in een andere vennootschap om zo onder claims uit te komen (Het Parool 19 november 2015, Amsterdamse makelaars ontwijken vorderingen huurders). Ook de Nederlandse Woonbond heeft al aandacht gevraagd voor deze problematiek en biedt op haar website ondersteuning op dit punt aan huurders.

Zowel huurders als verhuurders kunnen worden gedupeerd raken door deze gang van zaken. Voor verhuurders bestaat het gevaar dat de door het bureau ontvangen huur niet meer wordt doorbetaald aan de verhuurder. Voor de huurder bestaat weer het gevaar dat hij de betaalde bemiddelingskosten niet meer kan claimen, omdat het bureau niet meer bestaat.

Dergelijke claims beginnen met een sommatiebrief aan het verhuur- of bemiddelingsbureau. Als het bureau echter al voorzieningen heeft getroffen deze claims te voorkomen, door bijvoorbeeld de onderneming op te heffen of ergens anders onder te brengen, zal de sommatiebrief meestal niet tot betaling leiden.

Toch is het niet onmogelijk een bemiddelingsbureau dat verdwenen lijkt te zijn (alsnog) aan te spreken. Het is daarbij wel van belang dat de betreffende vordering niet ouder is dan vijf jaar. Verder is het ook afhankelijk van de vraag of het bureau een rechtspersoon was (zoals een N.V. of een B.V.), of een personenvennootschap (zoals een v.o.f. of een maatschap). In het laatste geval kunnen namelijk de personen achter de vennootschap direct aangesproken worden, terwijl bij een failliete of opgeheven rechtspersoon in de meeste gevallen eerst heropening van de vereffening van de rechtspersoon moet worden verzocht aan de rechtbank.

Heeft u problemen met een (verdwenen) verhuur- of bemiddelingsbureau? U kunt contact met ons opnemen op info@rubewijnveld.nl of 020 303 24 89. Het intakegesprek waarin een eerste beoordeling van het probleem wordt besproken is voor nieuwe cliënten altijd kosteloos.